Antwoorden Staatsecretaris op kamervragen over de ISLA-raffinaderij op Curaçao

Staatsecretaris Ank Bijleveld heeft de Landsregering en het Bestuurscollege van Curaçao uitgenodigd voor een overleg over de verontreiniging door de Isla raffinaderij. Zij zal de Kamer over de uitkomsten hiervan berichten. Omdat de zaak nu nog onder de rechter is, laat de staatssecretaris zich nog niet uit over deze kwestie. Ank Bijleveld vindt dat het aan de landsregering is om eventueel in te grijpen als het eilandsbestuur de toezichthoudende taak onvoldoende uitvoert. Zelf ziet de Staatsecretaris nog geen aanleiding in te grijpen.

--------------------------------
Volledig bericht:

Antwoorden Staatsecretaris op kamervragen over de ISLA-raffinaderij op Curaçao
bron Ministerie van BZK

Antwoorden op kamervragen van de leden Halsema en Van Gent (beiden GroenLinks) over de ISLA-raffinaderij op Curaçao.

Vraag 1: Heeft het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens directe werking binnen het Koninkrijk? Zo ja, erkent u de verplichting van lidstaten zich te houden aan deze rechten en toe te passen op iedereen binnen hun rechtsmacht?
Antwoord 1: Ja.

Vraag 2: Kent u de uitspraak in kort geding van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (GHvJ) van de Nederlandse Antillen en Aruba en het door hem vastgestelde feit onder 1.2. dat van de in de rook van de raffinaderij wonende populatie jaarlijks tenminste achttien personen vroegtijdig overlijden als gevolg van luchtvervuiling?
Antwoord 2: Ja, ik ben bekend met dit vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 30 oktober 2007 in de civielrechtelijke zaak van de stichting Humanitaire Zorg c.s. versus de Refineria Isla.

Vraag 3: Deelt u het standpunt dat het door het GHvJ van de Nederlandse Antillen en Aruba vastgestelde feit van vroegtijdig overlijden een overtreding inhoudt van het recht op leven conform artikel 2 EVRM? Zo ja, welke conclusie verbindt u aan overtreding van het EVRM binnen de rechtsmacht van het Koninkrijk? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 3: Allereerst merk ik op de verontreiniging door de Isla raffinaderij mij zorgen baart en dat ik graag zou willen zien dat in de huidige situatie verbetering komt. Het is om die reden dat ik de Landsregering en het Bestuurscollege van Curaçao, zoals ik in mijn brief aan de Kamer van 5 maart jl heb aangegeven, heb uitgenodigd voor een overleg over de verontreiniging door de Isla raffinaderij en dat ik de Kamer over de uitkomsten hiervan zal berichten.
In mijn brief van 5 maart jl. informeer ik u tevens dat:
“In de civielrechtelijke zaak van de Stichting Humanitaire Zorg c.s. versus de Refineria ISLA is tot nu toe drie keer vonnis gewezen: op 2 maart 2007 (kort geding), op 30 oktober 2007 (hoger beroep tegen vonnis van 2 maart 2007, inhoudende terugverwijzing) en op 10 december 2007 (tussenvonnis). In laatstgenoemd vonnis heeft het GEA een chemicus en een procestechnoloog van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening te Den Haag als deskundigen aangewezen en zijn de vragen vastgesteld die voor 12 mei 2008 beantwoord dienen te worden. De zitting wordt uiterlijk 27 mei 2008 hervat.”

Deze zaak is dus nog onder de rechter. Het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 30 oktober 2007 is nog niet onherroepelijk. Om die reden laat ik mij niet uit over de onderhavige kwestie. Op dit moment is het, zoals ik in mijn brief aan de Kamer van 5 maart jl. schreef, evenmin mogelijk de consequenties van deze rechtszaak in kaart te brengen.

Vraag 4: Kent u het Rotterdamse GGD-rapport over de schadelijke gevolgen, zoals ademhalingsproblemen, hoofdpijn en huidirritatie, van de giftige verontreiniging van de ISLA-raffinaderij voor schoolgaande kinderen in het gebied ten westen van de raffinaderij?
Antwoord 4: Ja.

Vraag 5: Deelt u de visie dat het door het GHvJ van de Nederlandse Antillen en Aruba vastgestelde feit (onder 6.5 van de uitspraak in kort geding) over vroeggeboorte en sterfte bij kinderen, groeivertraging en verminderde longfunctie door groeiremming bij kinderen, een overtreding inhoudt van de artikelen 6 en 24 van het internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, waaronder het recht op leven? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 5: Zie antwoord vraag 3.

Vraag 6: Kunt u nauwkeurig aangeven wat er sinds het, mede in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgestelde fact-finding rapport (2004), is ondernomen om de rechten van de volwassenen en kinderen benedenwinds van de raffinaderij op Curaçao te waarborgen? Weet u dat sinds 1983 bijna jaarlijks, ook door de Nederlandse overheid, is gerapporteerd over de zware milieuvervuiling die de raffinaderij veroorzaakt? Bent u er van op de hoogte dat bijvoorbeeld in 2006 de norm voor zwaveldioxide 190 dagen is overschreden? Hoe verklaart u dat de Koninkrijksregering geen gevolgen verbindt aan de continue en dramatisch wordende milieuvervuiling? Bent u bereid hierin verandering te brengen?
Antwoord 6: In antwoord op uw vraag wat sinds het verschijnen van het fact-finding rapport van de milieudienst Rijnmond uit 2004 is ondernomen informeer ik u dat ik uw vraag aan het Bestuurscollege van Curaçao zal doorgeleiden met het verzoek deze te beantwoorden. Daarnaast heb ik, zoals hierboven vermeld het Land de Nederlandse Antillen en het Eilandgebied Curaçao uitgenodigd voor een overleg over de verontreiniging door de Isla raffinaderij. Ik stel mij voor dat in dit overleg de sinds 2004 genomen maatregelen ter sprake zullen komen.

Ten aanzien van de door u aangehaalde rapportages ben ik ervan op de hoogte dat er – ook mede op verzoek van de Nederlandse overheid (zoals bijv. eerder genoemd fact-finding rapport uit 2004) – verschillende rapporten over de raffinaderij en rapporten waarin de raffinaderij ter sprake komt zijn verschenen. Ik merk hierbij op dat het rapporten betreft die zijn opgesteld ten behoeve van het Land de Nederlandse Antillen en/of het Eilandgebied Curaçao.

Ten aanzien van het overschrijden van de norm voor zwaveldioxide, informeer ik u dat in eerdergenoemd vonnis van 30 oktober jl van het GHvJ hierop wordt ingegaan (o.a. artikel 6.4). Ik heb van dit vonnis kennis genomen. Ten aanzien van het gevolgen verbinden aan de milieuverontreiniging informeer ik u dat, slechts indien er sprake zou zijn van een onaanvaardbare situatie waarvoor binnen de Nederlandse Antillen geen oplossing meer gevonden kan worden, een rol voor het Koninkrijk weggelegd kan zijn. Zie tevens de beantwoording van uw vraag 9.


Vraag 7: Kent u het TNO-rapport van augustus 2007 waaruit niet alleen blijkt dat het slecht is gesteld met het milieu op Curaçao op veel aspecten die samenhangen met de ISLA-raffinaderij, maar dat het ook ontbreekt aan structureel milieuonderzoek op Curaçao? Hoe beoordeelt u deze vaststelling?
Antwoord 7: Zie antwoord 8.

Vraag 8: Hoe beoordeelt u het dat op dit moment de milieukwaliteit nog steeds niet structureel wordt gemonitord? Deelt u de visie dat de Milieudienst Curaçao (nog steeds) onvoldoende functioneert? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 7 en 8: Ik ben bekend met het TNO rapport van augustus 2007. Ik heb kennis genomen van de conclusies en aanbevelingen in het rapport. Besluiten aangaande structureel milieuonderzoek, de monitoring van de milieukwaliteit en de Milieudienst Curaçao vallen echter onder de politieke verantwoordelijkheid van het Curaçaose Bestuurscollege. Daarbij vormen deze vragen ook onderdeel van de nog lopende rechtzaken.

Vraag 9: Deelt u de visie dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur wegens het laten voortduren van de ondermaatse milieusituatie op Curaçao? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 9: Een effectief toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en voorschriften verbonden aan vergunningen ter voorkoming van ernstige milieuverontreiniging acht ik een onderdeel van deugdelijk bestuur. Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 3 meldde, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie nog niet onherroepelijk uitspraak gedaan over dit toezicht. Dit toezicht is in dit geval op de eerste plaats een taak van het eilandbestuur. Als het eilandbestuur deze taak onvoldoende effectueert, is het aan de landsregering actie te ondernemen om te bewerkstelligen dat het eilandsbestuur behoorlijk functioneert. Op dit moment zie ik nog geen aanleiding in te grijpen.

Vraag 10: Kent u de aan u gerichte brief van de Stichting Schoon milieu op Curaçao (SMOC) van 25 januari 2008? Zo ja, welke reactie heeft u aan hen gegeven? Kunt u deze reactie aan de Kamer zenden?
Antwoord 10: Zie antwoord op vraag 11

Vraag 11: Hoe staat u tegenover het voorstel van SMOC, zoals ook recent aan de minister-president gedaan, om Curaçao aan te bieden een gezamenlijke analyse te laten maken door Nederlandse en Curaçaose experts? (Zij kunnen de maatschappelijke pro’s en contra’s wegen van twee scenario’s: sluiting van de raffinaderij en upgrading van de raffinaderij tot internationale standaards. Indien Curaçao dit zou afwijzen, dan zou een algemene maatregel van rijksbestuur moeten worden overwogen wegens onbehoorlijk bestuur). Wilt u dit voorstel overnemen? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit uitvoeren? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 11: Ik zal u op korte termijn mijn reactie op de brief van stichting SMOC toezenden. Voor wat betreft de door SMOC voorgestelde gezamenlijk analyse informeer ik u dat ik op dit moment vooralsnog in afwachting ben van een reactie van de Antilliaanse regering en het Bestuurscollege van Curaçao op mijn uitnodiging om over de verontreiniging door de raffinaderij een overleg te organiseren. In antwoord op uw vraag in hoeverre een algemene maatregel van rijksbestuur zou moeten worden overwogen indien Curaçao een gezamenlijke analyse afwijst verwijs ik naar de beantwoording van vragen 3 en 9.