bron: column Jeroen Jansen website RNWO
Het is ongeveer net zo gratuite als de VIA met Nazi-praktijken vergelijken: roepen dat er weer een 30 mei '69 aan zit te komen. Er hoeven maar drie mensen met een beschilderd tafellaken voor de Eilandsraad te staan of iemand voorspelt dat Otrobanda weer in de hens gaat. En we hebben nogal veel van dat soort mini-verontwaardigingen gehad de laatste tijd. De Slotverklaring zorgde voor een beetje opstand, studenten kwamen naar de Ansinghstraat, sommige mensen vonden de voorgestelde salarisverhoging van eilandsraadsleden niet leuk, anderen hadden moeite met brandstofprijzen en de busjes. En over de Isla heb ik het maar niet meer, want achttien doden per jaar hoeven al helemaal niet op een staking te rekenen.
Veel had het dus vaak niet om het lijf: in Hófi Biesheuvel kwamen wel eens drieduizend mensen klagen over Nederland en de coalitie, maar ik vraag me af of ze ook gekomen waren als het plaatsgevonden had op de parkeerplaats van Kooyman, om maar eens een saaie plek te noemen. Protesteren in Hófi Biesheuvel is vooral heel erg gezellig, lijkt mij en heeft in de verste verte niets met massale verontwaardiging te maken, laat staan dat het tot een opstand à la 30 mei ‘69 leidt. Toch blijft die datum galmen.
Hoe komt dat toch? Zijn dat soort voorspellingen een uiting van vrees voor wanorde of is het een verlangen naar harde nietsontziende acties? Volgens mij het laatste. Een kleine gemeenschap, die bedolven raakt onder politieke en economische ontwikkelingen, vraagt om duidelijkheid. Men wil simpele antwoorden op het stijgende prijspeil, gelijkblijvende salarissen en invloed van Nederland, wat dan weer wél, dan weer niet de autonomie aantast. En die krijgt men niet want het is allemaal heel complex wat er gebeurt.
Natuurlijk is het dan fijn om in één klap alle onrust van je af te slaan. De straten op, wij aan de ene kant, de gevestigde orde aan de andere kant en vechten maar. En alles natuurlijk onder de bezielende leiding van echte leiders. Het is misschien wat zwart-wit neergezet, maar dáár zit de weemoed naar 30 mei 1969 volgens mij.
30 mei komt niet meer, we moeten er maar aan wennen. De reden is eenvoudig: we polderen ons rot op Curaçao. Werkgevers, werknemers, overheid: het maakt niet uit, men bemoeit zich overal tegenaan. Een vakbondsvoorzitter ging vroeger keihard de confrontatie aan met de overheid, nu zit hij samen met die overheid in commissies en mag hij elke dag op radio en TV roepen hoe hij tegen de toestand in de wereld aankijkt. Ongeacht of het nou het werkveld van zijn vakbond is of niet.
En dit geldt ook voor de voormannen en -vrouwen van beroepsverenigingen, politieke partijen, kerkgenootschappen, noem maar op. Het babbelt allemaal langs elkaar heen, we zijn allemaal lid geworden van één en dezelfde mediagemeenschap. Het hoort bij een moderne samenleving, maar zo verdwijnt dus wél de angel uit het publieke debat, laat staan dat het ooit nog tot een volksopstand gaat komen.
Voor mij hoeft het ook niet meer tot grote opstanden te komen, maar ik maak me wél zorgen om dat publieke debat. Je hoeft maar één oor te hebben om te horen dat het wemelt van de meningen, daar mankeert het dus niet aan. Het ontbreekt echter aan podia om alles in het juiste perspectief te zetten. Het gros van de lokale pers past geen hoor en wederhoor toe en feitelijk doen we in de samenleving niets anders. We storten alle meningen in één vergaarbak en daar moeten de mensen het maar mee doen.
Wie zet al die pro's en contra's nou eens in perspectief? De politiek doet het niet, vakbonden evenmin, laat staan de pers. Alles is belangrijk en niets is belangrijk: aan ons het oordeel wat we waard vinden om voor te vechten. Niets dus: het product van een gemankeerde polderdemocratie.
Jeroen Jansen (1974) besloot in 2005 om samen met zijn gezin te verhuizen naar Curaçao. Hij is getrouwd met een Curaçaose en samen hebben ze twee zoons. Van huis uit is hij cultuursocioloog en momenteel is hij werkzaam als onderzoeker bij de lokale overheid. Naast zijn werk en het vaderschap beleeft hij veel plezier aan vliegtuigjes kijken, jazzplaten verzamelen en het beschrijven van alles wat hem verwondert aan Curaçao.
Het is ongeveer net zo gratuite als de VIA met Nazi-praktijken vergelijken: roepen dat er weer een 30 mei '69 aan zit te komen. Er hoeven maar drie mensen met een beschilderd tafellaken voor de Eilandsraad te staan of iemand voorspelt dat Otrobanda weer in de hens gaat. En we hebben nogal veel van dat soort mini-verontwaardigingen gehad de laatste tijd. De Slotverklaring zorgde voor een beetje opstand, studenten kwamen naar de Ansinghstraat, sommige mensen vonden de voorgestelde salarisverhoging van eilandsraadsleden niet leuk, anderen hadden moeite met brandstofprijzen en de busjes. En over de Isla heb ik het maar niet meer, want achttien doden per jaar hoeven al helemaal niet op een staking te rekenen.
Veel had het dus vaak niet om het lijf: in Hófi Biesheuvel kwamen wel eens drieduizend mensen klagen over Nederland en de coalitie, maar ik vraag me af of ze ook gekomen waren als het plaatsgevonden had op de parkeerplaats van Kooyman, om maar eens een saaie plek te noemen. Protesteren in Hófi Biesheuvel is vooral heel erg gezellig, lijkt mij en heeft in de verste verte niets met massale verontwaardiging te maken, laat staan dat het tot een opstand à la 30 mei ‘69 leidt. Toch blijft die datum galmen.
Hoe komt dat toch? Zijn dat soort voorspellingen een uiting van vrees voor wanorde of is het een verlangen naar harde nietsontziende acties? Volgens mij het laatste. Een kleine gemeenschap, die bedolven raakt onder politieke en economische ontwikkelingen, vraagt om duidelijkheid. Men wil simpele antwoorden op het stijgende prijspeil, gelijkblijvende salarissen en invloed van Nederland, wat dan weer wél, dan weer niet de autonomie aantast. En die krijgt men niet want het is allemaal heel complex wat er gebeurt.
Natuurlijk is het dan fijn om in één klap alle onrust van je af te slaan. De straten op, wij aan de ene kant, de gevestigde orde aan de andere kant en vechten maar. En alles natuurlijk onder de bezielende leiding van echte leiders. Het is misschien wat zwart-wit neergezet, maar dáár zit de weemoed naar 30 mei 1969 volgens mij.
30 mei komt niet meer, we moeten er maar aan wennen. De reden is eenvoudig: we polderen ons rot op Curaçao. Werkgevers, werknemers, overheid: het maakt niet uit, men bemoeit zich overal tegenaan. Een vakbondsvoorzitter ging vroeger keihard de confrontatie aan met de overheid, nu zit hij samen met die overheid in commissies en mag hij elke dag op radio en TV roepen hoe hij tegen de toestand in de wereld aankijkt. Ongeacht of het nou het werkveld van zijn vakbond is of niet.
En dit geldt ook voor de voormannen en -vrouwen van beroepsverenigingen, politieke partijen, kerkgenootschappen, noem maar op. Het babbelt allemaal langs elkaar heen, we zijn allemaal lid geworden van één en dezelfde mediagemeenschap. Het hoort bij een moderne samenleving, maar zo verdwijnt dus wél de angel uit het publieke debat, laat staan dat het ooit nog tot een volksopstand gaat komen.
Voor mij hoeft het ook niet meer tot grote opstanden te komen, maar ik maak me wél zorgen om dat publieke debat. Je hoeft maar één oor te hebben om te horen dat het wemelt van de meningen, daar mankeert het dus niet aan. Het ontbreekt echter aan podia om alles in het juiste perspectief te zetten. Het gros van de lokale pers past geen hoor en wederhoor toe en feitelijk doen we in de samenleving niets anders. We storten alle meningen in één vergaarbak en daar moeten de mensen het maar mee doen.
Wie zet al die pro's en contra's nou eens in perspectief? De politiek doet het niet, vakbonden evenmin, laat staan de pers. Alles is belangrijk en niets is belangrijk: aan ons het oordeel wat we waard vinden om voor te vechten. Niets dus: het product van een gemankeerde polderdemocratie.
Jeroen Jansen (1974) besloot in 2005 om samen met zijn gezin te verhuizen naar Curaçao. Hij is getrouwd met een Curaçaose en samen hebben ze twee zoons. Van huis uit is hij cultuursocioloog en momenteel is hij werkzaam als onderzoeker bij de lokale overheid. Naast zijn werk en het vaderschap beleeft hij veel plezier aan vliegtuigjes kijken, jazzplaten verzamelen en het beschrijven van alles wat hem verwondert aan Curaçao.