bron column Prof. mr. Douwe Jan Elzinga in Binnenlands Bestuur editie 34
Aan het begin van deze kabinetsperiode werd met veel bravoure aangekondigd dat de ontvlechting van de Nederlandse Antillen in december 2008 een feit zou zijn. Er waren vele externe waarschuwingen dat dit niet zou gaan lukken, maar die werden zowel politiek als ambtelijk in de wind geslagen.
Inmiddels zijn de ogen geopend en is gebleken dat de weg naar ontvlechting nog bezaaid is met talrijke voetangels en klemmen. Het is zelfs zeer de vraag of staatssecretaris Bijleveld in staat zal zijn het proces in deze kabinetsperiode af te ronden.
Een belangrijk deel van de politieke aandacht is tot nu toe uitgegaan naar de nieuwe positie van Curaçao en St. Maarten. Dat is terecht omdat de problemen op die eilanden het grootst zijn. Waar het echter gaat om de juridische afwikkeling van de ontvlechting, is de nieuwe positie van de zogenaamde BES-eilanden - Bonaire, Sint Eustatius en Saba - echter veel gecompliceerder. Dat komt omdat aan de ene kant deze eilanden integraal onderdeel worden van de Nederlandse rechtsorde, terwijl aan de andere kant er allerlei afwijkingen en differentiaties nodig zijn. Die differentiaties zijn alleen al nodig om allerlei migratiestromen tegen te houden.
Zouden bijvoorbeeld op Bonaire alle Nederlandse standaarden en voorzieningen gaan geleden, dan zouden vele inwoners van bijvoorbeeld Curaçao de wijk naar Bonaire kunnen nemen. Bovendien is het de bedoeling dat vele regelingen die nu bestaan voor de Nederlandse Antillen (voorlopig) voor de BES-eilanden blijven bestaan. Een voorbeeld daarvan is de rechterlijke organisatie, inclusief openbaar ministerie. Het deel uit de Nederlandse grondwet dat de Nederlandse rechterlijke organisatie regelt, zal niet gaan gelden voor de BES-eilanden.
Ook overigens zullen er talrijke verschillen worden aangebracht tussen de positie van de Europese Nederlander en de Nederlander die woont op de BES-eilanden. In veel gevallen is daar wel een mouw aan te passen vanwege de feitelijke verschillen tussen het Europese deel van Nederland en straks Caribisch Nederland. Er zijn evenwel ook tal van voorbeelden waar die feitelijke verschillen niet bestaan en waar differentiatie problematisch en juridisch kwetsbaar is. Hoe men het ook wendt of keert: de Nederlandse inwoners van de BES-eilanden kunnen - waar het gaat om tal van rechten en verplichtingen - niet als tweederangs burgers worden weggezet.
In allerlei opzichten zullen deze nieuwe inwoners van Nederland straks over een veel betere juridische en sociale positie beschikken dan de inwoners van Aruba, Sint Maarten en Curaçao. Complicerend is bovendien dat men in Den Haag deze hele differentiatie-operatie wil uitvoeren zonder voorafgaande wijziging van Statuut en Grondwet. Met andere woorden: bij Rijkswet wordt een nieuw soort inwoner van Nederland in het leven geroepen die beschikt over een geheel andere feitelijke en juridische positie dan de Nederlander die in Europa woont.
Of die nogal avontuurlijke route goed afloopt, is zeer de vraag. Er zijn allerlei spanningen met het Statuut en de Grondwet, waarbij met name het gelijkheidsbeginsel in het geding is. Wat zich nu wreekt is dat aan het begin van het ontvlechtingsproces volstrekt onvoldoende is nagedacht over de diverse dimensies van de nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk. Zo ontstaat ook de nogal merkwaardige positie dat er straks een categorie inwoners van Nederland is, die niet direct valt onder de Europese Unie. Waar het leven van de gemiddelde Nederlander steeds intensiever wordt beinvloed door Europese rechten en plichten geldt dat voorlopig niet voor de inwoners van de BES-eilanden. Omdat de BES-eilanden - evenals de nieuwe landen Sint Maarten en Curaçao - buiten de Europese Unie blijven, geldt het Europese acquis niet direct.
Ook op dat punt ontstaan allerlei merkwaardige en gecompliceerde situaties. De Tweede en Eerste Kamer hebben zich tot nu nog niet met deze aspecten bezig gehouden. Wanneer dat wel gebeurt, zal er nog heel wat politiek water door de zee stromen voordat de ontvlechting van de Nederlandse Antillen tot een goed einde is gebracht.
Auteur is Prof. mr. Douwe Jan Elzinga Hoogleraar Staatsrecht, RU Groningen
Aan het begin van deze kabinetsperiode werd met veel bravoure aangekondigd dat de ontvlechting van de Nederlandse Antillen in december 2008 een feit zou zijn. Er waren vele externe waarschuwingen dat dit niet zou gaan lukken, maar die werden zowel politiek als ambtelijk in de wind geslagen.
Inmiddels zijn de ogen geopend en is gebleken dat de weg naar ontvlechting nog bezaaid is met talrijke voetangels en klemmen. Het is zelfs zeer de vraag of staatssecretaris Bijleveld in staat zal zijn het proces in deze kabinetsperiode af te ronden.
Een belangrijk deel van de politieke aandacht is tot nu toe uitgegaan naar de nieuwe positie van Curaçao en St. Maarten. Dat is terecht omdat de problemen op die eilanden het grootst zijn. Waar het echter gaat om de juridische afwikkeling van de ontvlechting, is de nieuwe positie van de zogenaamde BES-eilanden - Bonaire, Sint Eustatius en Saba - echter veel gecompliceerder. Dat komt omdat aan de ene kant deze eilanden integraal onderdeel worden van de Nederlandse rechtsorde, terwijl aan de andere kant er allerlei afwijkingen en differentiaties nodig zijn. Die differentiaties zijn alleen al nodig om allerlei migratiestromen tegen te houden.
Zouden bijvoorbeeld op Bonaire alle Nederlandse standaarden en voorzieningen gaan geleden, dan zouden vele inwoners van bijvoorbeeld Curaçao de wijk naar Bonaire kunnen nemen. Bovendien is het de bedoeling dat vele regelingen die nu bestaan voor de Nederlandse Antillen (voorlopig) voor de BES-eilanden blijven bestaan. Een voorbeeld daarvan is de rechterlijke organisatie, inclusief openbaar ministerie. Het deel uit de Nederlandse grondwet dat de Nederlandse rechterlijke organisatie regelt, zal niet gaan gelden voor de BES-eilanden.
Ook overigens zullen er talrijke verschillen worden aangebracht tussen de positie van de Europese Nederlander en de Nederlander die woont op de BES-eilanden. In veel gevallen is daar wel een mouw aan te passen vanwege de feitelijke verschillen tussen het Europese deel van Nederland en straks Caribisch Nederland. Er zijn evenwel ook tal van voorbeelden waar die feitelijke verschillen niet bestaan en waar differentiatie problematisch en juridisch kwetsbaar is. Hoe men het ook wendt of keert: de Nederlandse inwoners van de BES-eilanden kunnen - waar het gaat om tal van rechten en verplichtingen - niet als tweederangs burgers worden weggezet.
In allerlei opzichten zullen deze nieuwe inwoners van Nederland straks over een veel betere juridische en sociale positie beschikken dan de inwoners van Aruba, Sint Maarten en Curaçao. Complicerend is bovendien dat men in Den Haag deze hele differentiatie-operatie wil uitvoeren zonder voorafgaande wijziging van Statuut en Grondwet. Met andere woorden: bij Rijkswet wordt een nieuw soort inwoner van Nederland in het leven geroepen die beschikt over een geheel andere feitelijke en juridische positie dan de Nederlander die in Europa woont.
Of die nogal avontuurlijke route goed afloopt, is zeer de vraag. Er zijn allerlei spanningen met het Statuut en de Grondwet, waarbij met name het gelijkheidsbeginsel in het geding is. Wat zich nu wreekt is dat aan het begin van het ontvlechtingsproces volstrekt onvoldoende is nagedacht over de diverse dimensies van de nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk. Zo ontstaat ook de nogal merkwaardige positie dat er straks een categorie inwoners van Nederland is, die niet direct valt onder de Europese Unie. Waar het leven van de gemiddelde Nederlander steeds intensiever wordt beinvloed door Europese rechten en plichten geldt dat voorlopig niet voor de inwoners van de BES-eilanden. Omdat de BES-eilanden - evenals de nieuwe landen Sint Maarten en Curaçao - buiten de Europese Unie blijven, geldt het Europese acquis niet direct.
Ook op dat punt ontstaan allerlei merkwaardige en gecompliceerde situaties. De Tweede en Eerste Kamer hebben zich tot nu nog niet met deze aspecten bezig gehouden. Wanneer dat wel gebeurt, zal er nog heel wat politiek water door de zee stromen voordat de ontvlechting van de Nederlandse Antillen tot een goed einde is gebracht.
Auteur is Prof. mr. Douwe Jan Elzinga Hoogleraar Staatsrecht, RU Groningen