Even zag het ernaar uit dat Nederland het jaar 2008 zou hebben afgesloten met het besluit om een aparte Verwijsindex voor Antillianen in het leven te roepen.
Vanzelfsprekend met de nobele bedoeling om zo Antilliaanse probleemjongeren sneller en effectiever op het rechte spoor te zetten en te houden. Maar onvermijdelijk ook met het negatieve neveneffect, dat een dergelijke afzonderlijke registratie door onze rijksgenoten overzee als grievend, discriminerend en stigmatiserend zou zijn ervaren.
Gelukkig heeft het kabinet op de valreep besloten om van dit heilloze voornemen af te zien. Eerder al was ex-minister Ella Vogelaar tot de conclusie gekomen dat zo’n aparte behandeling niet nodig is en zelfs discriminerend. Ze heeft gelijk. Het samenstellen van zo’n index heeft tot doel om risicojongeren in kaart te brengen. Dat is een nuttig streven, maar niet in te zien valt dat daarvoor een aparte lijst voor Antillianen moet worden aangelegd. Dan is het wel zo handig om zich te beperken tot een algemene Verwijsindex voor Risicojongeren (VIR) en daarop ook de Antilliaanse probleemjongeren te vermelden.
Ook achteraf gezien wekt het verbazing dat het kabinet zolang en zo hardnekkig heeft vastgehouden aan het idee dat er een aparte databank moest komen voor Antillianen. Als reden daarvoor werd aangevoerd dat Antilliaanse jongeren vaak verhuizen, mede om die reden niet geregistreerd staan bij de Gemeentelijke Basisadministratie en daarom vaak ongrijpbaar waren. Dat probleem blijkt het kabinet nu eenvoudig opgelost te hebben door deze jongeren een Verwijs Service Nummer (VSN) te geven en gemeenten met relatief veel Antillianen mee te laten doen aan de algemene verwijsindex. Een afdoende oplossing, lijkt het. In ieder geval één waarmee Nederland de schijn van discriminatie heeft vermeden.
Een heel ander probleem is het of in de nabije toekomst in de verwijsindex ook de herkomst (lees etniciteit) van jongeren vermeld moet worden. Minister Guusje ter Horst is daar een warm voorstander van en wel om zo vast te kunnen stellen of iets een typisch Marokkanen-probleem is, en zo ja om vervolgens met die kennis als overheid iets zinnigs te kunnen doen. Bijvoorbeeld door de Marokkaanse gemeenschap te betrekken bij het zoeken naar mogelijke oplossingen. Daar is principieel niets op tegen, ook al is het gevaar niet denkbeeldig dat zo’n registratie in de praktijk stigmatiserend kan uitpakken. Minister Eberhard van der Laan heeft er daarom wel zo verstandig aan gedaan om hierover eerst in de ’volle breedte’ de discussie aan te gaan.