door Reinoud van den Berkhof
U kunt de column hier horen
Het bini op Korsou is niet meer zo bon, helaas.
Het is de laatste tijd weer behoorlijk raak op ons zo vredeminnend eiland. Snacks en toko’s die overvallen worden. Hardwerkende kleine middenstanders, die onder dreiging van een of meerdere schietwapens, hun zuurverdiende centen moeten afstaan. Aan wie? Aan jonge en oudere mannen, die kennelijk niets anders om handen hebben dan af en toe een kraak zetten, of een overval.te plegen. Dan hebben ze weer wat geld om nog een wapen te kopen, of nog een paar flessen rum of whisky in te slaan, om straks, beneveld door de alcohol, stoer, tumbaheup- en schouderwiegend, de route van het karnaval op en neer te lopen. Jonge mannen, die kennelijk geen werk hebben of zin hebben om te werken.
Wat leeft Curaçao toch in een onmetelijke luxe! Een land met een gigantische staatschuld, een enorme armoede, een slecht onderhouden wegennet, en een ouderwets stroef lopende gezondheidzorg, om zomaar, een paar huilende voorbeelden te noemen. Mannen die het zich kunnen permitteren om niet te hoeven werken, overdag doezelend onder hun boom, om tegen de avond wakker te worden om op roof uit te gaan. Toeristen, buitenlandse stagiaires, en kleine middenstanders dat zijn de makkelijke prooien die gepakt worden. Toeristen die hun hele leven dubbeltje bij dubbeltje hebben gelegd, om een keer in hun leven een grote reis te kunnen maken. Naar Curaçao nog wel! Stagiaires die de guts hebben om naar een ver land te gaan, om daar kennis te maken met een andere cultuur, andere mensen, andere woon-, werk- en leefomstandigheden. Ook stagiaires hebben er hard voor moeten werken om wat geld bij elkaar te sprokkelen om hun dromen uit te laten komen. En wij, Curaçaoënaars, wij danken onze lieve heer op onze blote knietjes, dat al die mensen naar ons eiland willen komen om ons, van hun centen, hard te laten werken voor onze centen.
Maar zij die niet willen werken, denken, dat alles wat van ver komt, geld heeft, veel geld. Dat is kennelijk de basisgedachte van de jonge en oudere roofdieren, doezelend onder hun boom op de Curaçaose safari. Dat zij, die van verre komen, alleen van die verre kunnen komen, door hard te werken en te sparen, is kennelijk een te simpele gedachte om die überhaupt te kunnen bevatten.
Tranentrekkende verhalen in de media. Het lijkt warempel of Curaçao huilt. Maar huilt Curaçao wel?
Neen, want ook wij doezelen vredig onder onze bomen en kijken glazig de andere kant op. We laten het allemaal rustig gebeuren. Het kan ook bijna niet anders, want we zijn allemaal vrienden en familie van elkaar. En familie en vrienden spreek je niet aan op de dingen die ze doen, die zij niet mogen doen. Niemand spreekt ze aan, uit angst misschien om ook een keer, onder toezicht van een pistoolloop, geld af te moeten geven. Niemand spreekt ze aan uit angst, misschien, om een kogel te krijgen uit diezelfde pistoolloop. Of worden ze misschien toch wel aangesproken? Door hun oma’s, moeders, vaders, ooms en broers misschien? Vragen hun vriendinnen zichzelf of hun stoere vriendjes, nooit af, hoe zij aan die wapens komen, en dat geld voor die wapens en die flessen rum of whisky? Of kijken al deze dierbaren allemaal de andere kant op. En hoe zit dat dan met die toeristen en stagiaires? Die zijn voor hun leven getraumatiseerd! Als dank van al die huilende Curaçaoënaars, die graag de andere kant uitkijken. Het zal hun allerlaatste bezoek aan Curaçao zijn. En velen anderen zullen na hen, niet meer willen komen, want hoort zegt het voort. Het bini op Curaçao is niet zo bon zoals wij dat zelf graag willen beweren hier op ons eiland.
U kunt de column hier horen
Het bini op Korsou is niet meer zo bon, helaas.
Het is de laatste tijd weer behoorlijk raak op ons zo vredeminnend eiland. Snacks en toko’s die overvallen worden. Hardwerkende kleine middenstanders, die onder dreiging van een of meerdere schietwapens, hun zuurverdiende centen moeten afstaan. Aan wie? Aan jonge en oudere mannen, die kennelijk niets anders om handen hebben dan af en toe een kraak zetten, of een overval.te plegen. Dan hebben ze weer wat geld om nog een wapen te kopen, of nog een paar flessen rum of whisky in te slaan, om straks, beneveld door de alcohol, stoer, tumbaheup- en schouderwiegend, de route van het karnaval op en neer te lopen. Jonge mannen, die kennelijk geen werk hebben of zin hebben om te werken.
Wat leeft Curaçao toch in een onmetelijke luxe! Een land met een gigantische staatschuld, een enorme armoede, een slecht onderhouden wegennet, en een ouderwets stroef lopende gezondheidzorg, om zomaar, een paar huilende voorbeelden te noemen. Mannen die het zich kunnen permitteren om niet te hoeven werken, overdag doezelend onder hun boom, om tegen de avond wakker te worden om op roof uit te gaan. Toeristen, buitenlandse stagiaires, en kleine middenstanders dat zijn de makkelijke prooien die gepakt worden. Toeristen die hun hele leven dubbeltje bij dubbeltje hebben gelegd, om een keer in hun leven een grote reis te kunnen maken. Naar Curaçao nog wel! Stagiaires die de guts hebben om naar een ver land te gaan, om daar kennis te maken met een andere cultuur, andere mensen, andere woon-, werk- en leefomstandigheden. Ook stagiaires hebben er hard voor moeten werken om wat geld bij elkaar te sprokkelen om hun dromen uit te laten komen. En wij, Curaçaoënaars, wij danken onze lieve heer op onze blote knietjes, dat al die mensen naar ons eiland willen komen om ons, van hun centen, hard te laten werken voor onze centen.
Maar zij die niet willen werken, denken, dat alles wat van ver komt, geld heeft, veel geld. Dat is kennelijk de basisgedachte van de jonge en oudere roofdieren, doezelend onder hun boom op de Curaçaose safari. Dat zij, die van verre komen, alleen van die verre kunnen komen, door hard te werken en te sparen, is kennelijk een te simpele gedachte om die überhaupt te kunnen bevatten.
Tranentrekkende verhalen in de media. Het lijkt warempel of Curaçao huilt. Maar huilt Curaçao wel?
Neen, want ook wij doezelen vredig onder onze bomen en kijken glazig de andere kant op. We laten het allemaal rustig gebeuren. Het kan ook bijna niet anders, want we zijn allemaal vrienden en familie van elkaar. En familie en vrienden spreek je niet aan op de dingen die ze doen, die zij niet mogen doen. Niemand spreekt ze aan, uit angst misschien om ook een keer, onder toezicht van een pistoolloop, geld af te moeten geven. Niemand spreekt ze aan uit angst, misschien, om een kogel te krijgen uit diezelfde pistoolloop. Of worden ze misschien toch wel aangesproken? Door hun oma’s, moeders, vaders, ooms en broers misschien? Vragen hun vriendinnen zichzelf of hun stoere vriendjes, nooit af, hoe zij aan die wapens komen, en dat geld voor die wapens en die flessen rum of whisky? Of kijken al deze dierbaren allemaal de andere kant op. En hoe zit dat dan met die toeristen en stagiaires? Die zijn voor hun leven getraumatiseerd! Als dank van al die huilende Curaçaoënaars, die graag de andere kant uitkijken. Het zal hun allerlaatste bezoek aan Curaçao zijn. En velen anderen zullen na hen, niet meer willen komen, want hoort zegt het voort. Het bini op Curaçao is niet zo bon zoals wij dat zelf graag willen beweren hier op ons eiland.