Racisme

bron: column Jeroen Jansen op website RNWO

De afgelopen dagen kreeg de discussie rondom de staatkundige veranderingen ineens een hele nare kant. De Aliansa Patriótiko riep iets over de invloed van Europese Nederlanders op het eiland, minister Leeflang reageerde erop en plotseling ging het over racisme.

Racisme. Woord uit lang vervlogen tijden. De oppositie vond het allemaal wel meevallen; ze hadden gewoon gezegd wat ze dachten, en als iets fout is dan is het fout. Als ik dat soort dingen hoor, dan word ik kriebelig. Ten eerste bén ik natuurlijk zo'n Europese Nederlander. Hoor ik dan bij dat vervloekte clubje, moet ik me zorgen gaan maken? Ten tweede was al dat ‘zeggen wat we denken' ooit voor ons een reden om Nederland te verlaten. Krijgen we dat nou ook op Curaçao?

Racisme of niet, de oppositie speelt met dit argument wel een hele gevoelige troefkaart uit. Als we even onze roze bril op zetten, dan is het buitengewoon ongelukkig wat er nu allemaal gebeurt. De regering probeert met man en macht de boodschap uit te dragen dat we één land worden met één volk en plotseling springt er dan iemand op die zegt persoon A er wel bij hoort, maar persoon B niet.

Charles Cooper had het zelfs over échte Curaçaoënaars. Wég die hele País Korsou gedachte! De oppositie is de grote schuldige, want zij hebben de grote splijtzwam gevonden in onze samenleving. Je hoort erbij als je je af zet, je bent fout als je meewerkt.
Even die roze bril weer af. Het komt namelijk wel ergens vandaan, dat racisme-argument. Wij Europese Nederlanders mogen best eens onze hand in eigen boezem steken. We zijn met z'n 20.000, dat is een flink deel van de bevolking. En toch zijn we onzichtbaar. We doen niet mee, en dat is ons te verwijten. We praten allemaal over ‘ons dushi Korsou', maar aan de borreltafel maken we het eiland met de grond gelijk.

We genieten ons rot, maar wel in onze eigen sociale kring, op onze eigen Nederlandse plekken, in onze eigen taal. ‘Comfort zone' is het sleutelwoord: het gros van de makamba's is als de dood om daar uit te stappen, bang dat onze tropische droom uiteen spat als ze met de rauwe werkelijkheid in aanraking komt. Ondertussen isoleren we ons meer en meer en zijn wij makamba's de grote onbekende op het eiland. En onbekend maakt onbemind.

En dan praat ik nog niet eens over de politieke arena, daar waar al die prachtige argumenten ontstaan. Ik tel één makamba in de Eilandsraad, Nico Cornelisse. Natuurlijk zit hij daar niet namens de makamba's, maar toch: ik vind hem dapper. Immers, wie aan tafel zit, die mag meepraten en die positie heeft hij toch maar mooi.
Alle andere Europese Nederlanders lopen met een grote boog om de lokale politiek heen, zetten het neer als politiek geneuzel en doen vrijwilligerswerk bij de lokale macrameeclub of nemen er nog eentje op Mambo Beach. Met als gevolg dat er nog maar één groep makamba's overblijft, die we wél zien in de politieke arena: die uit Den Haag, met het zweepje in de ene hand en de bankbiljetten in de ander. Vindt u het dan gek dat we er slecht op staan bij een deel van de oppositie en dat men daar misbruik van maakt?

Begrijp me niet verkeerd: dat polariseren in racistische kleuren is verschrikkelijk ouderwets, onzinnig en schadelijk. Maar het zou heel onverstandig zijn om na die vaststelling op te houden met nadenken en luisteren. Zie het als een mooie opening om nou eens écht het gesprek aan te gaan over wat ons bindt en waar we naartoe willen. Dat brengt ons heel wat verder dan in loopgraven duiken en ‘nation building' overlaten aan marketeers en reclamemensen.